Instructie hoe de insuline met de insulinepen te injecteren wordt gegeven door de kinderdiabetesverpleegkundige of een verpleegkundige op de afdeling.
De opnamesnelheid van de insuline is verschillend vanuit de diverse injectiegebieden. De volgorde van snelle en minder snelle opname is: buik, armen, benen en billen. Hiermee moet je dus rekening houden met de werking van de insuline.
Afspraak:
Snelwerkende insuline in de buik
Langwerkende insuline in been/bil
Bovenarm heeft geen voorkeur bij kinderen.
Bij kinderen komt het voor dat ze niet genoeg “buik”(vet) hebben om in te spuiten of ze vinden het minder fijn om zichzelf in de buik te injecteren. In dat geval start je met alleen in benen en billen te spuiten.
Waar kun je precies spuiten:
Buik: gehele buik, 5 cm rondom de navel vrijhouden
Benen: boven-buitenkant van de bovenbenen, waarbij je een handbreedte boven de knie moet vrijlaten.
Billen
De plaats waar je gaat injecteren moet je elke keer wisselen om “spuitplaatsen” te voorkomen. Door veelvuldig op dezelfde plaatsen te injecteren kan er namelijk “lipohypertrofie” ontstaan waardoor de werking van de insuline onbetrouwbaar wordt. Maak evt. gebruik van rotatiekaarten, verkrijgbaar in het ziekenhuis.
Aandachtspunt:
Na het injecteren kan er een druppeltje bloed of insuline terugkomen. Hier hoef je niets mee te doen. Komt dit vaker voor dan kun je overleggen met de Kinderdiabetesverpleegkundige.